Stikstof in de bouw moet omlaag

De uitstoot van stikstof en CO2 is een hot item in de bouwlogistiek. Een van de maatregelen om stikstof en CO2 in de bouw te reduceren, is het Programma Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen. Onderdeel van dit programma zijn drie Living Labs ofwel onderzoeksomgevingen. Daarmee zet men in op elektrificatie, emissiemeting en ketenregie.


Lag het Programma Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen een jaar geleden nog op de tekentafel, inmiddels is er al veel in beweging, aldus Niels Sneek, programmamanager bij TKI Dinalog. Hij en programmamanager Topsector Logistiek Leon Simons, trekken de kar van dit kennis- en innovatieprogramma, dat valt onder het overkoepelende Programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB).

In beweging

“Samen helpen wij dit innovatieve programma sinds ruim een jaar inhoud, vorm en beweging te geven”, zegt Sneek. “De Nederlandse overheid heeft in een eerste tranche in totaal 500 miljoen euro uitgetrokken voor de aanpak van de stikstofuitstoot. Daarvan is het grootste deel, ofwel 450 miljoen euro voor de populaire subsidieregelingen ten behoeve van de aanschaf en retrofitting van emissieloos materieel.”

De overige 50 miljoen euro is bestemd voor het Kennis- en Innovatieprogramma Emissieloos Bouwen. “Van dat bedrag gaat 20 miljoen euro naar het programma Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen van de Topsector Logistiek, 10 miljoen naar Digitalisering/DSGO en tot slot 20 miljoen naar het programma Industriële/modulaire prefab bouw van TNO.”

Het is de bedoeling dat de kennis en ervaring die zijn opgedaan in deze drie deelprogramma’s vervolgens bij elkaar komen. Ook kennis en ervaring die voortkomt uit het eerdere Carbon Footprinting Programma en ontwikkeling van de tooling BigMile zal worden gebruikt en vervolgens gekoppeld aan de uitkomsten van deze drie programma’s.

Shortlist

Het programma Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen duurt 2 jaar. “Het eerste halfjaar van 2022 hebben we vooral geïnvesteerd in de innovatiebehoefte bij gemeenten en bouwbedrijven. We hebben gekeken naar waar de mogelijkheden zitten om die behoefte aan innovatie te koppelen aan bouwlocaties. Het gaat om bouwlocaties die binnen de looptijd van dit programma daadwerkelijk spelen.”

Vervolgens zijn de vernieuwingsbehoeften verbonden aan het commitment van bouwbedrijven en gemeenten die daaraan kunnen bijdragen. “Als Topsector kunnen wij dat faciliteren in de vorm van Living Labs. We hebben de marktpartijen namelijk bezocht en gevraagd waar voor hen innovatie bouwlogistiek over gaat. Zo hebben we tien thema’s geselecteerd waar de meeste energie en behoefte zat (zie kader 2). In de zomer van 2022 zijn we gekomen van een longlist van kandidaat-Living Labs tot een shortlist van 3 Living Labs die in 2023 werkelijk plaatsvinden.” Dat zijn: GWW/Infra, Toren Niko Eindhoven en Rotterdam Katendrecht (zie kader 1).

Meten en monitoren

De Living Labs zijn onlangs van start gegaan en lopen tot in de zomer van 2024. “Voor ons zijn die Living Labs erg belangrijk”, zegt Simons. “Het wordt op alle drie de locaties een jaar lang meten, monitoren en verbeteren. Dit niet alleen om de eerste doelstelling te halen, namelijk de reductie van de uitstoot, maar ook om de transitie naar emissieloos te stimuleren en zo een bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het overkoepelend SEB-programma.”

Die doelen zijn behoorlijk ambitieus. “Het gaat om 60% stikstofreductie in 2030 ten opzichte van 2018, 0,4 Mton CO2-reductie in 2030 in vergelijking met 2019 en 75% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016.”

Begrijpelijk en inzichtelijk

Het probleem in de bouwsector is volgens Simons dat er van plan naar vergunning veel energie en tijd verloren gaat. Dat komt omdat er te veel langs elkaar heen wordt gewerkt. “Te vaak doen mensen in verschillende fases dezelfde dingen. En als je dan ook nog eens complexe documenten moet invullen, dan zit je al snel met capaciteitsproblemen. Wij willen met dit programma hetgeen er moet gebeuren begrijpelijk en inzichtelijk maken. Ook willen we met betere kengetallen komen, zodat bijvoorbeeld de aanvragen, die voor vergunningen nodig zijn, eenvoudiger en beter kunnen worden ingevuld, compleet met kloppende cijfers. Dit zal het proces om vergunningen te krijgen versnellen en meer inzicht geven in waar verbeteringen mogelijk zijn, als het gaat om stikstof- en CO2-reductie.”

Stuurinformatie

Ook zal dit financiële voordelen hebben, volgens Simons. “Het bizarre is namelijk dat de meeste bouwbedrijven, als ze een offerte afgeven, over veel informatie beschikken. Ze weten exact wat ze wanneer gaan inzetten aan mensen en materieel. Op basis daarvan zouden ze dan ook een perfect beeld moeten hebben van de logistiek, en dus uitstoot van CO2 en stikstof.”

“Maar de data die ze hebben, veelal gevat in BIM-modellen, wordt in de praktijk nog niet of nauwelijks omgezet in logistieke stuurinformatie. Dat moet anders. Het is ook een belangrijke onderzoeksvraag. Bouwbedrijven en hun leveranciers hebben immers een beeld van herkomst en bestemming van goederen. Ze weten voor wie en wanneer ze vervoeren. Ze hoeven dan in een overzicht alleen nog de brandstof toe te voegen. En dan heb je ook nog CO2- en stikstofdepositie per voertuig of gebruikte machine.”

Belemmering

Hoe gaan Sneek en Simons de gewenste data nu binnenhalen? “Het liefst willen we de gegevens van boordcomputers hebben. Die meten iedere 5 seconden de snelheid. Daarmee kun je de stikstof uitstekend berekenen. Is er geen boordcomputer, dan berekenen we de stikstofdepositie op basis van de route. Als die er niet is, werken we op basis van de herkomst en bestemming.”

Op die manier kunnen zij te allen tijde alles berekenen. “Datzelfde doen we met de ingezette machines. Het makkelijkste is om de bestaande systemen uit te lezen. Kan dat niet, dan vragen we naar de verbruiksgegevens bij de merkeigenaar. Lukt ook dat niet, dan plaatsen we sensoren op machines die de uitstoot meten. Is ook dat niet mogelijk, dan kijken we gewoon hoeveel brandstof er per dag in de betreffende machine wordt gegooid. Er is wat ons betreft geen enkele belemmering om de gewenste informatie te krijgen. We gaan er alles aan doen om de kengetallen te binnen te halen en te verbeteren”, aldus Simons.

Team

Om ervoor te zorgen dat de informatie vanuit de drie Living Labs daadwerkelijk binnenkomt, is er een team opgetuigd. Die mensen genereren en verwerken de data dagelijks.

Sneek: “Allereerst is er de projectmanager Living Lab. Deze zit bij de aannemer en kijkt naar hun systemen. Welke systemen zijn er, welke data en wat kunnen we ermee. Daarnaast is er de zogenoemde projectmanager team emissie, die ervaren is in het berekenen van emissies en de juiste informatie kan ontsluiten. Ten slotte zijn er de consultants. Zij zitten op locatie en praten daar met mensen, ze ontsluiten data en verwerken ze.”

Uniformiteit

Al deze informatie, getoetst door de betrokken partijen, is vervolgens input voor toolbouwers. Simons: “Het is belangrijk om een methode te ontwikkelen die de markt verder kan oppakken. Net zoals is gebeurd met BigMile. Op die manier is dan alle benodigde informatie snel, overzichtelijk en betrouwbaar te verzamelen en te genereren. Ik bedoel dan informatie bedoeld voor bijvoorbeeld vergunningaanvragen of rapportages stikstofdeposities. Dat namelijk is waar je uiteindelijk wilt uitkomen.”

Sneek vult aan: “Zoals bij BigMile zullen deze tools vermarkt worden. Belangrijk is dan dat er uniformiteit en een standaard is. Dat is niet alleen een vraag vanuit de markt, maar ook zeker vanuit de overheid, om toezicht te kunnen houden en eventueel te handhaven.”

Bron: Transport & Logistiek

Geef de eerste reactie